Micha
5 ‘Nu snijd je jezelf,
belaagde dochter.
We worden belegerd.+
Met een stok slaan ze Israëls rechter op de wang.+
2 En uit jou, Bethlehem E̱fratha,+
te klein om bij de duizenden van* Juda te horen,
uit jou zal degene voortkomen die voor mij heerser zal zijn in Israël.+
Zijn oorsprong ligt in oude tijden, in lang vervlogen dagen.
3 Daarom zal hij hen prijsgeven
tot de tijd dat zij die baren zal, gebaard heeft.
En de rest van zijn broeders zal terugkeren tot het volk Israël.
4 Hij zal opstaan en herder zijn in de kracht van Jehovah,+
in de superioriteit van de naam van Jehovah, zijn God.
Als de Assyriër ons land binnenvalt en onze versterkte torens betreedt,+
dan laten wij tegen hem zeven herders opstaan, ja, acht vorsten* uit de mensheid.
Hij zal ons bevrijden van de Assyriër+
als die ons land binnenvalt en ons gebied betreedt.
7 Zij die van Jakob overblijven, zullen te midden van vele volken
als dauw van Jehovah zijn
en als regenbuien op de plantengroei,
die niet op de mens hopen
en niet op de mensenzonen wachten.
8 Zij die van Jakob overblijven, zullen onder de naties,
te midden van vele volken,
als een leeuw zijn onder de dieren van het woud,
als een jonge leeuw* onder schaapskudden,
die binnendringt, aanvalt en verscheurt.
En er is niemand die ze redt.
9 Je hand zal zich verheffen boven je tegenstanders
en al je vijanden zullen worden vernietigd.’
10 ‘Op die dag’, verklaart Jehovah,
‘zal ik je paarden verwijderen en je wagens vernietigen.
11 Ik zal de steden van je land vernietigen
en al je vestingen neerhalen.
12 Ik zal een eind maken aan die toverij van je*
en er zal onder jullie niemand overblijven die aan magie doet.+
13 Ik zal je beelden en de zuilen in je midden vernietigen,
en je zult je niet meer neerbuigen voor het werk van je handen.+
15 In razende woede zal ik wraak nemen
op de volken die niet hebben gehoorzaamd.’