Jesaja
Jehovah heeft me geroepen voordat ik was geboren.*+
Hij heeft mijn naam genoemd vanaf de tijd dat ik in de buik van mijn moeder was.
2 Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard.
In de schaduw van zijn hand heeft hij me verborgen.+
Hij maakte een gepolijste pijl van me.
Hij borg me op in zijn pijlkoker.
3 Hij zei tegen me: ‘Jij bent mijn dienaar, Israël.+
Via jou zal ik mijn pracht laten zien.’+
4 Maar ik zei: ‘Ik heb voor niets gezwoegd.
Tevergeefs heb ik al mijn krachten gegeven aan iets wat geen zin heeft.
5 Jehovah, die me vanaf de buik gevormd heeft als zijn dienaar,
heeft nu gezegd dat ik Jakob bij hem terug moet brengen,
zodat Israël bij hem verzameld wordt.+
Ik zal geëerd worden in de ogen van Jehovah
en mijn God zal dan mijn kracht zijn.
6 En hij zei: ‘Het is niet genoeg dat je mijn dienaar bent
om de stammen van Jakob overeind te helpen
en de Israëlieten die gespaard zijn terug te brengen.
Ik heb je ook gegeven als een licht voor de volken,+
zodat mijn redding tot de uiteinden van de aarde zou reiken.’+
7 Dit zegt Jehovah, de Terugkoper van Israël, zijn Heilige,+ tegen degene die veracht wordt,*+ tegen degene die gehaat wordt door het volk, tegen de dienaar van regeerders:
‘Koningen zullen het zien en opstaan
en leiders zullen zich neerbuigen
vanwege Jehovah, die trouw is,+
de Heilige van Israël, die je heeft uitgekozen.’+
8 Dit zegt Jehovah:
Ik bleef je beschermen om je als een verbond voor het volk te geven,+
om het land te herstellen,
om hun verwoeste erfdelen aan hen terug te geven,+
en tegen degenen die in duisternis zitten:+ “Kom tevoorschijn!”
Langs de wegen zullen ze grazen,
hun weiden zullen langs alle uitgesleten paden* liggen.
10 Ze zullen geen honger hebben of dorst lijden,+
de verzengende hitte en de zon zullen hen niet treffen.+
12 Kijk! Ze komen van ver weg,+
sommigen uit het noorden en uit het westen
en anderen uit het land Si̱nim.’+
13 Jubel van vreugde, hemel, en wees blij, aarde.+
Laten de bergen vrolijk zijn met gejuich.+
14 Maar Sion bleef zeggen:
‘Jehovah heeft me verlaten,+ Jehovah is me vergeten.’+
15 Kan een vrouw haar zuigeling vergeten
of geen medegevoel hebben met de zoon van haar buik?
Ook al zou zo’n vrouw hem vergeten, ik zou jou nooit vergeten.+
16 Kijk! Ik heb je in mijn handpalmen gegraveerd.
Je muren heb ik steeds voor ogen.
17 Je zonen haasten zich terug.
Degenen die je neergehaald en verwoest hebben, zullen van je weggaan.
18 Sla je ogen op en kijk rond.
Ze verzamelen zich allemaal.+
Ze komen naar je toe.
‘Zo zeker als ik leef,’ verklaart Jehovah,
‘als sieraden zul je ze allemaal dragen
en je zult ze omhangen zoals een bruid dat doet.
19 Hoewel je plaatsen verwoest en verlaten waren en je land in puin lag,+
zal het nu te klein worden voor alle bewoners,+
20 De zonen die je kreeg nadat je je kinderen verloren had, zullen in je bijzijn zeggen:
“Deze plek is te klein voor me geworden.
Maak wat ruimte voor me, zodat ik hier kan wonen.”+
21 En je zult bij jezelf* zeggen:
“Wie heeft me deze kinderen geschonken?
Want ik ben een vrouw die haar kinderen verloren heeft en onvruchtbaar is,
die is verbannen en gevangengenomen.
Wie heeft ze opgevoed?+
Kijk! Ik bleef helemaal alleen achter.+
Waar komen zij dan vandaan?”’+
22 Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah:
‘Luister! Ik zal mijn hand opheffen voor de naties
Je zult moeten weten dat ik Jehovah ben,
degenen die op mij hopen zullen niet teleurgesteld worden.’+
24 Kan men een machtige man zijn gevangenen afnemen
of kan men de gevangenen van een tiran bevrijden?
25 Maar dit zegt Jehovah:
‘Zelfs de gevangenen van een machtige man zullen weggenomen worden+
en de gevangenen van een tiran zullen bevrijd worden.+
Iedereen die tegen jou strijdt zal ik bestrijden+
en ik zal je eigen zonen redden.
26 Degenen die jou slecht behandelen zal ik hun eigen vlees laten eten
en ze zullen dronken worden van hun eigen bloed zoals van zoete wijn.