Job
42 Toen zei Job tegen Jehovah:
3 U zei: “Wie is het die mijn uitspraken vertroebelt zonder kennis?”+
Inderdaad, ik heb zonder verstand gesproken
over dingen die te wonderbaar voor mij waren, die ik niet weet.+
4 U zei: “Luister alsjeblieft en ik zal spreken.
Ik zal je ondervragen en jij geeft antwoord.”+
5 Mijn oren hebben over u gehoord,
maar nu zie ik u met mijn ogen.
7 Nadat Jehovah die woorden tegen Job had gesproken, zei Jehovah tegen de Temaniet Eli̱faz:
‘Mijn woede is opgelaaid tegen jou en je twee vrienden,+ want jullie hebben niet de waarheid over mij gesproken,+ zoals mijn dienaar Job. 8 Neem nu zeven stieren en zeven rammen, ga daarmee naar mijn dienaar Job en breng een brandoffer voor jezelf. Dan zal mijn dienaar Job voor jullie bidden.+ Ik zal zijn verzoek inwilligen* en niet met jullie doen wat jullie verdienen voor je dwaasheid, want jullie hebben niet de waarheid over mij gesproken, zoals mijn dienaar Job.’
9 Vervolgens deden de Temaniet Eli̱faz, de Suhiet Bi̱ldad en de Naämathiet Zo̱far wat Jehovah tegen ze had gezegd. En Jehovah nam Jobs gebed aan.
10 Nadat Job voor zijn vrienden had gebeden,+ nam Jehovah Jobs ellende weg+ en gaf hij hem zijn voorspoed terug.* Jehovah gaf hem het dubbele van wat hij eerder had.+ 11 Al zijn broers en zussen en al zijn vrienden van vroeger+ kwamen bij hem thuis eten. Ze troostten hem vanwege alle ellende die Jehovah had toegestaan over hem te komen en leefden met hem mee. Ze gaven hem allemaal een geldstuk en een gouden ring.
12 Jehovah zegende het laatste deel van Jobs leven meer dan het begin.+ Job kreeg 14.000 schapen, 6000 kamelen, 2000 runderen* en 1000 ezelinnen.+ 13 Ook kreeg hij nog zeven zonen en drie dochters.+ 14 De eerste dochter noemde hij Jemi̱ma, de tweede Kezi̱a en de derde Ke̱ren-Ha̱ppuch. 15 Geen vrouw in het hele land was zo mooi als Jobs dochters, en hun vader gaf ze een erfdeel met hun broers.
16 Daarna leefde Job nog 140 jaar, en hij kreeg zijn kinderen en kleinkinderen te zien — vier generaties. 17 Ten slotte stierf Job, na een lang en goed leven.*