Psalmen
O Jehovah, mijn God, u bent heel groot.+
Met majesteit* en pracht bent u bekleed.+
2 U hult u in licht+ als in een gewaad.
U spant de hemel uit als een tentkleed.+
3 U legt de balken van uw bovenkamers op de wateren boven,*+
maakt van de wolken uw wagen+
en beweegt u op de vleugels van de wind.+
5 U hebt de aarde op haar fundamenten gevestigd.+
Voor altijd en eeuwig zal ze niet van haar plaats worden gehaald.*+
6 Met diepe wateren bedekte u haar als met een kleed.+
Tot boven de bergen stonden de wateren.
7 Op uw bestraffing vluchtten ze,+
op het geluid van uw donder stoven ze in paniek weg
8 — bergen rezen op+ en valleien daalden —
naar de plaats die u ervoor had bepaald.
9 U stelde een grens die ze niet mochten overschrijden,+
zodat ze nooit weer de aarde zouden bedekken.
11 Ze geven alle wilde dieren van het veld te drinken,
de wilde ezels lessen hun dorst.
12 Daarboven nestelen de vogels van de hemel,
ze zingen tussen het dichte bladerdak.
13 U bevloeit de bergen vanuit uw bovenkamers.+
De vrucht van uw werken verzadigt de aarde.+
14 Gras laat u groeien voor het vee
en gewassen voor de mensheid+
om als voedsel op het land te verbouwen:
15 wijn die het hart van de mens verheugt,+
olie die het gezicht laat glanzen
en brood dat het hart van de sterfelijke mens versterkt.+
16 De bomen van Jehovah worden verzadigd,
de ceders van de Libanon die hij heeft geplant,
17 waar de vogels nestelen.
In de jeneverbomen woont de ooievaar.+
20 U brengt duisternis en de nacht valt.+
Alle wilde dieren van het woud sluipen rond.
22 Als de zon opkomt,
trekken ze zich terug en gaan liggen in hun holen.
23 De mens gaat aan het werk
en zwoegt tot de avond.
24 Hoe talrijk zijn uw werken, Jehovah!+
U hebt ze allemaal met wijsheid gemaakt.+
De aarde is vol van uw scheppingen.
28 Wat u ze geeft, verzamelen ze.+
Als u uw hand opent, worden ze verzadigd met goede dingen.+
29 Als u uw gezicht verbergt, raken ze van slag.
Als u hun geest wegneemt, sterven ze en keren ze terug tot stof.+
31 De glorie van Jehovah blijft voor eeuwig.
Jehovah zal vreugde hebben over zijn werken.+
32 Hij kijkt naar de aarde en ze beeft.
Hij raakt de bergen aan en ze roken.+
34 Laten mijn gedachten aangenaam voor hem zijn.*
Ik zal vreugde vinden in Jehovah.