Openbaring
22 En hij toonde mij een rivier van water des levens,+ helder als kristal, die vanuit de troon van God en van het Lam+ stroomde 2 over het midden van haar brede straat. En aan deze en aan gene zijde van de rivier [stonden] bomen*+ des levens, die twaalf vruchtoogsten voortbrengen, elke maand hun vruchten opleverend.+ En de bladeren van de bomen [waren] tot genezing van de natiën.+
3 En er zal geen enkele vervloeking meer zijn.+ Maar de troon van God+ en van het Lam+ zal in [de stad*] zijn, en zijn slaven zullen heilige dienst voor hem verrichten;*+ 4 en zij zullen zijn aangezicht zien,+ en zijn naam zal op hun voorhoofd zijn.+ 5 Ook zal er geen nacht meer zijn,+ en zij hebben geen lamplicht nodig, noch [hebben zij] zonlicht, want Jehovah* God zal hen verlichten,+ en zij zullen als koningen regeren tot in alle eeuwigheid.+
6 En hij zei tot mij: „Deze woorden zijn getrouw en waarachtig;+ ja, Jehovah,* de God van de geïnspireerde uitingen*+ van de profeten,+ heeft zijn engel uitgezonden om aan zijn slaven de dingen te tonen die binnenkort gebeuren moeten.+ 7 En zie! ik kom vlug.+ Gelukkig is een ieder die de woorden van de profetie van deze boekrol onderhoudt.”+
8 Nu dan, ik, Joha̱nnes, was het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik gehoord en gezien had, viel ik neer om te aanbidden+ voor de voeten van de engel die mij deze dingen had getoond. 9 Maar hij zegt tot mij: „Pas op! Doe dat niet! Ik ben slechts een medeslaaf van u en van uw broeders die profeten zijn+ en van hen die de woorden van deze boekrol onderhouden. Aanbid God.”+
10 Ook zegt hij tot mij: „Verzegel de woorden van de profetie van deze boekrol niet,* want de bestemde tijd is nabij.+ 11 Wie onrechtvaardigheid doet, doe nog verder onrechtvaardigheid;+ en de vuile worde nog verder vuilgemaakt;+ maar laat de rechtvaardige+ nog verder rechtvaardigheid doen, en laat de heilige nog verder geheiligd worden.+
12 ’Zie! Ik kom vlug,+ en het loon+ dat ik geef, heb ik bij mij, om een ieder te vergelden naar zijn werk.+ 13 Ik ben de Alfa en de Omega,*+ de eerste en de laatste,+ het begin en het einde. 14 Gelukkig zijn zij die hun lange gewaden wassen,+ opdat hun het recht wordt verleend om naar de bomen* des levens [te gaan]+ en zij ingang in de stad mogen verkrijgen door haar poorten.+ 15 Buiten zijn de honden+ en zij die spiritisme beoefenen*+ en de hoereerders+ en de moordenaars en de afgodendienaars en een ieder die op de leugen gesteld is en ze beoefent.’+
16 ’Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden om aan U getuigenis van deze dingen af te leggen voor de gemeenten. Ik ben de wortel+ en de nakomeling+ van Da̱vid, en de heldere morgenster.’”+
17 En de geest*+ en de bruid+ blijven zeggen: „Kom!” En laat een ieder die het hoort, zeggen: „Kom!”+ En een ieder die dorst heeft, kome;+ een ieder die wil, neme het water des levens om niet.+
18 „Ik leg getuigenis af aan een ieder die de woorden van de profetie van deze boekrol hoort: Indien iemand een toevoeging aan deze dingen maakt,+ zal God hem de plagen toevoegen+ die in deze boekrol beschreven zijn; 19 en indien iemand iets afneemt van de woorden van de boekrol van deze profetie, zal God zijn deel afnemen van de bomen des levens+ en van de heilige stad,+ dingen die in deze boekrol beschreven zijn.
20 Hij die getuigenis van deze dingen aflegt, zegt: ’Ja, ik kom vlug.’”+
„Amen! Kom, Heer Jezus.”
21 [Moge] de onverdiende goedheid van de Heer Jezus Christus* met de heiligen [zijn].*+