Jesaja
‘Wees niet bang, want ik heb je teruggekocht.+
Ik heb je bij je naam geroepen.
Jij bent van mij.
2 Als je door het water gaat, zal ik met je zijn,+
als je rivieren oversteekt, zullen ze je niet overspoelen.+
Als je door het vuur gaat, zul je je niet branden,
de vlammen zullen je niet verschroeien.
3 Want ik ben Jehovah, je God,
de Heilige van Israël, je Redder.
Voor jou heb ik Egypte als losprijs gegeven,
Ethiopië en Se̱ba in ruil voor jou.
Daarom zal ik mensen voor jou in de plaats geven
en volken in ruil voor je leven.*
5 Wees niet bang, want ik ben met je.+
6 Ik zal tegen het noorden zeggen: “Geef ze terug!”+
en tegen het zuiden: “Laat ze gaan.
Haal mijn zonen van ver en mijn dochters van de einden van de aarde,+
7 iedereen die mijn naam draagt+
en die ik ter wille van mijn eigen glorie heb geschapen,
die ik heb gemaakt en gevormd.”+
Laten ze getuigen oproepen om hun gelijk te bewijzen
zodat men het hoort en zegt: “Het is waar!”’+
10 ‘Jullie zijn mijn getuigen,’+ verklaart Jehovah,
‘mijn dienaar die ik heb uitgekozen,+
zodat jullie mij kennen en in mij geloven*
en begrijpen dat ik Dezelfde ben.+
Vóór mij is er geen God gevormd,
en ook na mij is er geen gekomen.+
11 Ik — ik ben Jehovah,+ en buiten mij is er geen redder.’+
12 ‘Ik ben degene die heeft aangekondigd, gered en bekendgemaakt
toen er geen enkele vreemde god onder jullie was.+
Daarom zijn jullie mijn getuigen,’ verklaart Jehovah, ‘en ik ben God.+
Wie kan het tegenhouden als ik iets doe?’+
14 Dit zegt Jehovah, jullie Terugkoper,+ de Heilige van Israël:+
‘Ter wille van jullie zal ik iemand naar Babylon sturen en alle grendels van de poorten naar beneden halen,+
en de Chaldeeën in hun schepen zullen het uitschreeuwen van angst.+
15 Ik ben Jehovah, jullie Heilige,+ de Schepper van Israël,+ jullie Koning.’+
16 Dit zegt Jehovah,
die een weg baant door de zee
en zelfs een pad maakt door kolkend water,+
17 die de strijdwagen en het paard laat optrekken,+
het leger met de machtige strijders:
‘Ze gaan liggen en zullen niet meer opstaan.+
Ze zullen vergaan, uitgedoofd als een brandende pit.’
18 ‘Denk niet aan wat er vroeger gebeurd is
en blijf niet hangen in het verleden.
Het gebeurt nu al.
Zien jullie het niet?
20 De wilde dieren zullen me eren,
de jakhalzen en de struisvogels.
Want ik geef water in de wildernis
en rivieren in de woestijn,+
zodat mijn volk, mijn uitverkorene,+ kan drinken.
23 Je hebt me geen schapen gebracht voor je volledige brandoffers
en me niet geëerd met je slachtoffers.
Ik heb je niet gedwongen mij een geschenk te geven
en ik heb je ook niet vermoeid door geurige hars+ te eisen.
24 Je hebt met je geld geen kalmoes* voor me gekocht
en je hebt me niet verzadigd met het vet van je slachtoffers.+
In plaats daarvan heb je me belast met je zonden
en me vermoeid met je fouten.+
25 Ik — ik ben degene die je overtredingen* uitwist+ ter wille van mezelf,+
en ik zal niet meer denken aan je zonden.+
26 Laten we een rechtszaak tegen elkaar voeren. Herinner me eraan,
vertel me jouw kant van de zaak om te bewijzen dat je gelijk hebt.