Psalmen
Aan de leider, op „De lelies”.* Van de zonen van Ko̱rach. Maskil.* Een lied van de geliefde vrouwen.
4 En ga in uw pracht voort tot succes;+
Rijd voor de zaak van waarheid en ootmoed [en] rechtvaardigheid,+
En uw rechterhand zal u onderrichten in vrees inboezemende dingen.+
5 Uw pijlen zijn scherp — volken blijven onder u vallen+ —
In het hart van de vijanden van de koning.+
6 God is uw troon* tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig;+
De scepter van uw koningschap is een scepter van recht.+
7 Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad+ en gij haat goddeloosheid.+
Daarom heeft God, uw God,+ u gezalfd*+ met de olie van uitbundige vreugde,+ meer dan uw deelgenoten.+
8 Al uw klederen zijn mirre en aloëhout [en] kassie;+
Vanuit het grootse ivoren+ paleis* hebben snaarinstrumenten u verheugd.
9 Koningsdochters+ zijn onder uw dierbare vrouwen.*
De gemalin+ heeft zich aan uw rechterhand gesteld in goud van O̱fir.+
12 De dochter van Ty̱rus eveneens, met een geschenk+ —
De rijken van het volk zullen uw* eigen aangezicht vermurwen.+
13 De koningsdochter is een en al heerlijkheid daarbinnen [in het huis];+
Haar kleding heeft gouden zettingen.
14 In geweven kledij zal zij tot de koning worden geleid.+
De maagden in haar gevolg als haar metgezellinnen worden tot u gebracht.+
15 Zij zullen worden gebracht met vreugdebetoon en blijdschap;
Zij zullen het paleis van de koning binnentreden.