Psalmen
Voor de koorleider. Van David. Een psalm.
139 O Jehovah, u hebt mij doorgrond en u kent mij.+
2 U weet het als ik ga zitten en als ik opsta.+
Van verre onderscheidt u mijn gedachten.+
5 Van achteren en van voren omsluit u mij,
u legt uw hand op mij.
9 Vloog ik weg op de vleugels van de dageraad
en ging ik wonen aan de meest afgelegen zee,
10 ook daar zou uw hand mij leiden
en zou uw rechterhand mij vasthouden.+
11 Zei ik: ‘De duisternis verbergt me wel!’,
dan zou de nacht licht worden om me heen.
12 Zelfs de duisternis zou voor u niet te donker zijn,
maar de nacht zou net zo licht zijn als de dag.+
Duisternis is voor u gelijk aan licht.+
14 Ik loof u omdat ik op een ontzagwekkende en wonderbare manier ben gemaakt.+
15 Mijn gebeente was voor u niet verborgen
toen ik in het geheim werd gemaakt,
toen ik werd geweven in de diepten van de aarde.+
16 Uw ogen zagen mij zelfs als embryo.
In uw boek waren alle delen ervan beschreven,
de dagen dat ze werden gevormd,
voordat ook maar één ervan bestond.
17 Wat zijn uw gedachten kostbaar voor mij!+
O God, hoe groot is de som ervan!+
18 Als ik probeer ze te tellen, overtreffen ze de zandkorrels in aantal.+
Als ik wakker word, ben ik nog steeds bij u.*+
19 O God, bracht u de slechte mensen maar om!+
Dan zouden gewelddadige mensen* bij me weggaan.
20 Ze zeggen dingen over u met slechte bedoelingen.*
Ze zijn uw tegenstanders en misbruiken uw naam.+
22 Niets dan haat voel ik voor hen.+
Het zijn echte vijanden van me geworden.